In 1965 krijgt hij opdracht de stadsbeeldhouwer Hildo Krop (1884-1970) te portretteren. Henk wordt bij hem assistent en leert er het gipsgieten en de techniek van het steenhakken door bij de uitvoering van het Berlagemonument behulpzaam te zijn. Hoewel Henk een deel van de tramremise van Krop als atelier heeft, leidt dit uiteindelijk toch tot onenigheid met de bejaarde beeldhouwer. De opdracht om de cultuur- en onderwijswethouder mr Albertus de Roos van Amsterdam te vereeuwigen krijgt een wrange nasmaak. Op de houding van de geportretteerde knapt hij af. Daardoor ebt bij Henk de belangstelling om portretten te vervaardigen weg. Alleen dat van zijn moeder Hendrikje Oddens-Van den Hoven zal hij in 1967 nog boetseren gevolgd door een portret van Lia Gorter. In 1967 verlaat Henk met zijn gezin de woning op de derde verdieping van de Oudezijds Voorburgwal om in Groningen een voormalige ingenieurswoning te huren in de Carel Coenraadpolder bij Finsterwolde, waar een kunstenaarskolonie ontstaat, waarin de latere galeriehouder Albert Waalkens een stimulerende plaats inneemt. Hij experimenteert er met bronsgieten, het bakken van keramiek in veldovens en het lassen van schrootsculpturen uit ijzer en messing. Met de kunstenaars Peter Glandorff en Simon Levy heeft hij er de bronsgieterij Van Ginderen en trekt er onder andere op met Gjalt Blaauw, Pieter Holstein, Harrie Huysman, Ad Molendijk en Karl Pelgrom (1927-1994). Na tweeënhalf jaar keert hij naar Amsterdam terug en krijgt in 1971 de beschikking over een groot atelier aan de Molenwijk te Amsterdam-Noord. Daar ontstaan monumentale abstracte stenen beelden die geplaatst worden bij het St. Lucasziekenhuis, de Bloedtransfusiedienst en de parken Nieuw Vredeoord en Amstelpark te Amsterdam. De zomers worden meestal nog in Groningen doorgebracht. In 1974 neemt Henk deel aan het beeldhouwersymposium in het Oostenrijkse St. Margarethen en wordt lid van de Nederlandse Kring van Beeldbouwers. In 1975 verhuist de familie naar Eindhoven en krijgt op Bokt de beschikking over een boerderij, waar voorheen Piet Smissaert heeft gewoond. Langzaamaan neemt het portretboetseren weer een aanvang. De portretten van de kinderen Mandigers, de door hem bewonderde Martin Ekker uit de Gurdjieff-beweging en schoonvader Gerard Roggen ontstaan. Daarnaast geeft hij les aan stichting De Wiele te Geldrop en Culturele Activiteiten Nuenen, is gastdocent aan de Technische Hogeschool Eindhoven, begeleider van de ontwerpers van de Vlisco bij het vrije werken en lid van de Bossche Commissie Beeldende Kunst en van de Eindhovense Commissie Stadsbeeld. Ook sluit hij zich aan bij het Beeldhouwers Overleg Eindhoven waarin de beeldhouwers Jos Blersch, Antoinette Briët, Theo van Brunschot, Hans van Eerd, Jan Ettema, Jan Goossen en Heinz Reijnders zich verenigen om de beeldhouwkunst onder de publieke aandacht te brengen en betere ateliervoorzieningen te bepleiten. Naast flinke beelden zoals de drie houten beelden Evenwicht, Dualiteit en In zich bewegend (1982) in het Stadswandelpark en Maansteen (1986) in het Henri Dunantpark gaan grafstenen en portretopdrachten een steeds belangrijkere rol spelen om inkomsten te genereren na afschaffing van de Beeldende Kunstenaars Regeling in 1987. Daarbij kan gedacht worden aan de kinderportretten van de families Van Asperen, Van Boeckel, Van de Wetering, Michielsen, Van Lee, Van der Hoeven, Van Dooren of Sassen. Ook uit het bedrijfsleven krijgt hij opdrachten zoals voor de plaquettes van Van Heesewijk te Best en Frits Mulder te Montfoort, voor de portretten van Gerard van den Oever te Nuenen, Jacob Kroonenberg te Amsterdam en Kees Didden te ’s-Hertogenbosch. Bij tijd en wijle is zijn werk met name op groepstentoonstellingen te zien.